woensdag 3 maart 2010

Verslingerd aan de taal van een Vlaamse dwerg

Als jullie binnenkort met mij in gesprek raken en jullie horen mij “Joepie het is dageraad” zeggen of “Ik zal op uw gerief letten”, bedenk dan dat mijn interjecties, zinnen en stem hevig besmet zijn met het kabouter Wesleyvirus. In een complimenteuze bui zeg ik tegenwoordig menigmaal: “Amai, goed opgemerkt jong!”, bij een goede grap: “Haha wat een goei!”. Als mijn vriend even geen puf meer heeft in het corrigeren van toetsen weerklinkt mijn: “Dat kan grager!” en als een kleine taalcriticus roep ik: “Ik kan dat horen dt-fouten!” (of - tot iemand die ik even niet heb verstaan op z’n half Italiaans - “Maar oe articoelèrt dan ook niet so doedelijk”).

Dat mijn taal is geïnfecteerd vind ik niks erg, ik vind het zelfs wel plezant. Toch hoop ik wel dat ik bij het vertellen van een voor-het-slapen-gaan-verhaal nooit “En toen kwam er een olifant met een lange snuit en die blies het verhaaltje uit” zal inruilen voor:
“Einde van dit verhaal.
Wordt misschien vervolgd
maar waarschijnlijk niet”.

[citaten van Jonas Geirnaert, de geestelijk vader van kabouter Wesley]

Geen opmerkingen: